Arbo-opleiding en de praktijk van de podiumtechnicus

Artikel: Succesvol Arbobeleid
Artikel: Goed Arbobeleid is geïntegreerd beleid
Artikel: De arbocoördinator: wil, weg en wet
Artikel: De taken van de arbocoördinator
Artikel: Taakverdeling in en om de organisatie
Artikel: Positie en opleidingen van arbocoördinatoren
Artikel: Arbo-opleiding en de praktijk van de podiumtechnicus
Serie: Op zoek naar de arbocoördinator 1, Rob Roos, Theater aan de Schie
Serie: Op zoek naar de arbocoördinator 2, Walter van Elteren, Theatercompagnie
Serie: Op zoek naar de arbocoördinator 3, Robert Vonkeman, Noord Nederlands Toneel
Serie: Op zoek naar de arbocoördinator 4, Ton Driessen, Wetten van Kepler
Serie: Op zoek naar de arbocoördinator 5, Chris Gorissen, Het Vervolg
Serie: Op zoek naar de arbocoördinator 6, Johan van der Kooy, De Paardenkathedraal
AanstellingskeuringArbobeleid in de organisatieArbocoördinator en preventiemedewerkerPlan van AanpakProductie risico inventarisatie & evaluatie (PRI&E)Risico inventarisatie & evaluatie (RI&E)Samenwerkende werkgeversVoorlichting en onderrichtWerkdrukArbo-opleiding en de praktijk van de podiumtechnicus

Verslag Arboseminar, juni 2001

Uit: Zichtlijnen, september 2001

Een paneldiscussie met Frits van den Haspel (grondlegger van de opleiding Theatetechniek), Aafje Terweij (studieleider Opleiding Productie Podiumkunst), Han Ellenbroek, (studieleider Opleiding Inspiciënt Theatertechniek) en Jan Michiel Meeuwsen (adviseur TNO Arbeid).

Een verslag van Coen Jongsma

Arbo begint met kennis van zaken. Een succesvolle toepassing van de arbowet drijft volledig op de kennis die in een organisatie aanwezig is bij de leiding en werknemers. In die arbowet staat bijvoorbeeld dat alleen voldoende gekwalificeerd personeel op het toneel mag werken. Ook al is dit voor ruime interpretatie vatbaar, duidelijk mag zijn dat de opleidingen een cruciale rol in het arboverhaal spelen.

Scholing is in de podiumtechniek lange tijd een vreemd element geweest. Dat verandert gestaag. In deze bijeenkomst werd gepoogd antwoord te geven op de vraag op welke wijze ‘Arbo’ deel uitmaakt van de bestaande opleidingen en wat het onderwijs kan doen om de podiumkunstinstellingen naar een wettelijk vereist arboniveau te tillen.

In de zaal roerden zich vooral theatertechnici van gezelschappen en theaters. Achter de tafel zaten twee vertegenwoordigers van opleidingsinstituten, een specialist op het gebied van kennisdoorstroming van TNO arbeid en als voorzitter de grondlegger van het theatertechnisch onderwijs, Frits van den Haspel. Hij stelde voor in deze zitting de scholingsbehoefte te inventariseren. Maar een discussie over het specifieke arbo-onderwijs gaat in de eerste plaats nog vooral over arbo zelf.

Het onderwijslandschap is samengesteld uit een aantal opleidingen op hbo en mbo-niveau die ook bijscholingscursussen verzorgen voor technici die al langer in de praktijk werkzaam zijn. Naast de meerjarige voltijdse opleidingen van deze instituten bestaat er een groeiend aanbod losse cursussen. Arbodiensten bieden opleidingen voor arbocoördinator aan en verschillende commerciële instellingen verzorgen cursussen voor belichting, rigging of geluid. In deze bijeenkomst kwam vooral de weerbarstigheid van de praktijk ten opzichte van de theoretisch gewenste situatie aan bod.

Aan het nut van opleidingen werd nauwelijks getwijfeld, zeker niet aan gerichte cursussen die de veiligheid op het werk rechtstreeks ten goede komen. Wel werd er twijfel uitgesproken over de kwaliteit van bepaalde cursussen en aan de bereidheid van het management om personeel te laten leren.

Vanachter de tafel betoogde Han Ellenbroek, coördinator van de opleiding Inspiciënt Theater Techniek aan het Grafisch Lyceum te Amsterdam, dat het algemeen opleidingsniveau in de toekomst hoger zal zijn dan in de huidige situatie. De verschillende mbo en hbo opleidingen theatertechniek bevatten volgens hem een voldoende hoeveelheid arbo-gerelateerde stof, die in ieder geval garandeert dat toekomstige technici een goed ontwikkeld arbobesef met zich meedragen. Het ligt in de lijn van de verwachtingen dat de werkgevers in de sector meer en meer eisen zullen stellen aan het scholingsniveau van nieuwe werknemers. Maar van de mensen die nu in de theaters werken hebben de meesten hun vakkennis in de praktijk opgedaan. In die leerschool was Arbo een vreemd of niet bestaand verschijnsel.

Na deze uiteenzetting kwamen er uit de zaal onmiddellijk voorbeelden van schrijnende arbovijandige gebeurtenissen en feiten. Regisseurs die zich niets aantrekken van beperkingen van welke aard dan ook en zich geen vragen stellen over de reisbaarheid van een decor. Bronzen klokken van 950 kilo per stuk op het podium neerzetten en uitgebreid de geraamde werkuren overschrijden. Het beargumenteren van arboknelpunten is moeilijk en vereist scholing, maar tegelijkertijd roept zo’n kwestie de vraag op of de artistieke leiding niet ook dat arbobesef moet hebben. In de plenaire opening was dit algemene dilemma ook al aan de orde geweest. Moet een schilder binnen de lijst blijven, of is het noodzakelijk dat hij juist ongehinderd zijn gang kan gaan?

Frits van den Haspel benadrukte dat arbo al in een vroeg stadium bij alle facetten van de productie een rol moest spelen, maar later in de discussie hield hij ook een pleidooi voor de exclusieve taak van de goede technicus, misschien om te voorkomen dat arbo bij makers een ongewenste negatieve lading krijgt: “De technicus staat tussen de ideeën en de uitvoering. Je moet het artistieke proces laten lopen en het behoort tot het specialisme van de technicus om, met kennis van zaken, gevoel voor timing en op de juiste toon, tijdig aan te geven wat wel en wat niet kan en wat de consequenties zijn van bepaalde beslissingen.”

Complexe ideeën kosten geld en vormen dus eerder een probleem voor de zakelijke leidingen, dan voor de ruggen en de nachtrust van technici. Maar in de praktijk komen knelpunten toch juist wel bij de techniek terecht. Han Ellenbroek gaf een inzichtelijk voorbeeld van een zware vloer die door een decoratelier in slechts drie delen was opgedeeld en daardoor op reis niet te hanteren. “Die jongens van het decoratelier en hun bazen waren heel tevreden, ze hadden de klus binnen de tijd en de kostenraming geklaard, maar ze veroorzaakten zo wel een probleem voor de reisploeg die veel makkelijker met die vloer uit de voeten had gekund als deze in 36 delen was opgedeeld. In het decoratelier was men kennelijk niet bekend met de eisen die er aan een reisdecor gesteld worden.” Ellenbroek wilde met dit voorbeeld de noodzaak van een in alle lagen van de organisatie aanwezig arbobesef aantonen. Tafelgenoot Jan Michiel Meeuwsen van TNO Arbeid zag hier vooral de verantwoordelijkheid van de directie aan het licht komen. Deze moet beseffen dat besparingen op de ene plaats de oorzaak kunnen zijn voor onveilige situaties in een andere afdeling van de organisatie.

Een reactie uit de zaal van een schouwburg liep vooruit op een futuristisch zelfcorrigerend systeem waarin arbo-onvriendelijke situaties vanzelf worden afgestraft: “Ze mogen best komen met zo’n vloer, maar wij zorgen er wel voor dat ie niet uit de vrachtwagen komt.” Door zulke terugkaatsingen zal de invoering van arbo geen luchtspiegeling blijven en zullen directies zich niet meer bedenken als de chef techniek voorstelt om het personeel cursussen te laten volgen. Maar voor het zover is stuiten uitgesproken opleidingsbehoeften nog vaak op onwil van de directies, waarschijnlijk omdat opleidingen tijd en geld kosten en misschien leiden tot mondiger personeel dat eisen gaat stellen. Een andere chef techniek liet weten niet eens meer te vragen of zijn personeel op cursus mocht: “Ik meld het, maar ik vraag het niet meer.” Een arboconsulente wees erop dat alles ophoudt zolang het management niet doordrongen is van de noodzaak tot van arbo. Vanuit de zaal werd herinnerd aan de eerste stap van arbobeleid: de intentieverklaring van het management.

Een jongen van een schouwburg die op twee vaste krachten techniek draait, deed zijn beklag over het feit dat de programmering veelal ruim aan de toezending van technische brieven voorafgaat, waardoor het technisch ploegje regelmatig geconfronteerd werd met te zware producties. De inzet van oproepkrachten is dan noodzakelijk. “Soms staan er ’s ochtends tien jongens voor de deur, hoe kun je dat in goede banen leiden?” Frits van den Haspel deed voor deze zaak een greep uit de koffer met Wim Sonneveld citaten: “Dat moet je niet doen, dat moet je laten.” Maar omdat dat nu eenmaal niet reëel is, stelde hij voor te zorgen voor een goede instructie. “Zet iets op papier en spreek een half uur eerder af, zodat iedereen zich kan voorbereiden. Of nog beter, zorg dat je organisatie het aan kan; stel een instructeur aan die zich over de ambulante krachten ontfermt.”

Het is een heikel punt, de samenwerking tussen reizend gezelschap en ontvangend theater. Een hoofd techniek van een vlakke vloertheater had wel eens de neiging om de bezoekende technicus te betrekken in de Risico-inventarisatie, maar ook vanuit de gezelschappen kwam de klacht dat het niveau van de thuisploeg in theaters waar veel met oproepkrachten of vrijwilligers gewerkt wordt in veel gevallen te laag is. Het komt vaak voor dat de overgrote meerderheid van het schouwburgpersoneel uit oproepkrachten bestaat. Arbodoelstellingen blijven op die manier onbereikbaar.

 

Theatertechnisch adviseur Jeroen de Leeuw merkte vanuit de zaal op dat de oproepkrachten geen probleem hoeven op te leveren, omdat er gespecialiseerde uitzendbureau’s bestaan die ook gekwalificeerd/geschoold personeel kunnen en moeten leveren. Die zijn echter vooral in de Randstad actief en vaak te duur, de meeste theaters werken met een eigen bestand van losse krachten. Welke kwalificaties gelden voor oproepkrachten, welke eigenschappen moet een oproepkracht hebben? Het ontluisterende antwoord van schouwburgzijde luidde: “Spierballen, om de trailer leeg te halen.” Met zo’n minimale eis krijg je geen personeel in huis dat snel en veilig mee kan helpen bij de bouw van een voorstelling. De gewenste kwalificaties voor de vrijwilliger werden maar niet besproken.

Iemand in de zaal vertelt dat in zijn theater elk jaar een dag werd georganiseerd om een amateursgezelschap wegwijs te maken in het theater, het wederzijds plezier was groot en het (veiligheids)nut aantoonbaar. Zou zoiets, in aangepaste versie niet ook georganiseerd kunnen worden voor vrijwilligers en vaste oproepkrachten? Met die vraag werd een belangrijke kwestie aangesneden. Want in een professionele omgeving, waar aantoonbaar veilig, gezond en met aandacht voor welzijn wordt gewerkt, komt het scholingsniveau bij voorkeur tot uitdrukking in een certificaat of diploma. Als er dan mensen op cursus gaan, moet er wel duidelijkheid zijn over de kwaliteit of status van die cursus. Een inspiciënt van een groot gezelschap noemde sommige cursussen zelfs eerder schadelijk dan nuttig. Welke kwaliteit leveren commerciële cursusaanbieders? Uit verschillende reacties uit de zaal bleek dat er behoefte is aan een autoriteit die opleidingen en cursussen kan kwalificeren of certificeren. Die instantie is er wel, kersvers opgericht in december als vervolg van de SOTT. Frits van den Haspel meende in deze stichting, de OSAT (Overleg Scholing/Arbeidsmarkt) het aangewezen orgaan te zien.

In de praktijk zal het nog wel een tijd duren voordat het opleidingsniveau sectorbreed en structureel verhoogd is. Wel moeten alle instellingen zich nu waar mogelijk inspannen om de situatie te verbeteren. Frits van den Haspel pleitte aan het slot voor maatregelen die je zonder investeringen of toestemming van de directie kunt treffen. Goede communicatie is in het functioneren onder arbonormen essentieel: “Gebruik de technische brief en de bijgesloten RI&E om aan te geven welke taken moeten worden verricht en aan welke kwalificaties het schouwburgpersoneel moet voldoen. De schouwburg stuurt op zijn beurt een brief waarin duidelijk staat welke eisen er aan het personeel van het gezelschap gesteld worden.” Hij refereerde in dit verband ook naar de discussie die enige tijd geleden op de website van Zichtlijnen werd gevoerd over de technische brief van STOMP. Daarin kon je volgens Van den Haspel zien hoe, ook wanneer een technische brief op het eerste gezicht uiteenbarst van de onredelijke eisen aan de schouwburgen in dialoog tot een werkbaar compromis kan worden omgevormd.

Dhian Siang Lie wees er tenslotte nog op dat het scholingsfonds kunst en cultuur voor de rijksgesubsidieerde instellingen bijdraagt in de kosten van opleidingen en dat gemeentelijke instellingen bij de gemeenten moeten aankloppen, die hebben ook scholingsfondsen. Die zullen de komende jaren wel worden aangesproken.