Fysieke belasting

Artikel: Plan van aanpak, hoofdstuk 5, Aanpak fysieke en psychosociale belasting
Artikel: Fysieke belasting
Artikel: Musicus moet beter eten en heeft oordopjes nodig
Fysieke belasting

Tekst Arbobesluit

Artikel 5.2 ‘Voorkomen van gevaren’ van het Arbobesluit luidt:
De arbeid wordt zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats wordt zodanig ingericht, een zodanige productie- en werkmethode wordt toegepast of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, worden gebruikt, dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.
Algemeen
Van fysieke belasting is sprake als:
– gewerkt wordt in een gedwongen, ongunstige houding (gedraaide, gebogen houdingen, afwijkingen van de comfortstand);
– de te leveren kracht te groot is, zoals bij het tillen van lasten of (hard) trekken of duwen;
– het werk kortcyclisch is, dat wil zeggen handelingen die in minder dan 90 seconden worden uitgevoerd en dan op dezelfde manier worden herhaald
– langdurig in statische houdingen gewerkt wordt.

Tilgewicht

In afwachting van normering wordt binnen de podiumsector voorlopig gestreefd naar een maximaal tilgewicht van 25 kg per persoon. Gunstige omstandigheden bij het tillen zijn:
– de last wordt dichtbij het lichaam getild;
– de last bevindt zich op een goede tilhoogte (over het algemeen 75 cm, maar afhankelijk van de lengte van de persoon);
– er wordt recht vooruit getild;
– het te tillen object kan goed worden vastgepakt, bijvoorbeeld handvatten;
– er wordt niet vaker getild dan 1 x per 5 minuten gedurende korter dan een uur.

De te tillen lasten en de omstandigheden bij het laden en lossen voldoen meestal niet aan deze gunstige omstandigheden.

Effecten

Een te hoge en/of foutieve fysieke belasting kan lichamelijke klachten veroorzaken. Er kan sprake zijn van
– mechanische overbelasting: deze ontstaat als de belasting te zwaar is voor botten, spieren, banden en gewrichten;
– energetische overbelasting: als de belasting te zwaar is voor het hart-longapparaat ontstaat ernstige vermoeidheid.

In het algemeen geldt dat hoe langer de overbelasting duurt, hoe groter de kans dat klachten ontstaan. De hersteltijd van deze klachten is vaak lang en de klachten keren vaak – in een ongewijzigde situatie – terug.

Risicogroepen

In 2004 is door onderzoeksbureau AStri onderzoek gedaan naar fysieke (en psychosociale) belasting in de podiumsector:

Fysieke belasting in podiumkunsten leidt tot klachten aan het bewegingsapparaat
De medewerkers in de podiumkunsten worden blootgesteld aan diverse vormen van fysieke belasting. Deze fysieke belasting kan leiden tot werkgerelateerde klachten aan het bewegingsapparaat. In de totale branche heeft 41% van de medewerkers in het afgelopen jaar last gehad van dit soort klachten. De blootstelling aan fysiek belastende factoren verschilt binnen de sector per beroep. Technici hebben een relatief zwaar beroep, waarbij zij te maken krijgen met diverse fysiek belastende factoren, zoals tillen, belastende werkhouding, lang achtereen staan/lopen en kracht uitoefenen. Dit leidt tot relatief veel werkgerelateerde klachten bij technici, met name onder in de rug en in de knieën. Ook de uitvoerende kunstenaars hebben een lichamelijk zwaar beroep, dat zich kenmerkt door werken in een belastende houding, lang achtereen zitten en repeterende bewegingen. Als gevolg hiervan komen bij de uitvoerenden veel klachten voor aan nek, schouders en rug.

De medewerkers van de koepels die het meest te maken krijgen met fysieke belasting, de orkesten (CNO) en de danssector (DOD) hebben ook het vaakst klachten van het bewegingsapparaat. Ook hier blijkt het soort klachten af te hangen van de fysiek belastende factoren waar men in het werk mee te maken krijgt. Zo hebben medewerkers in de danssector veel klachten aan de heupen, dijen, enkels/voeten, terwijl de medewerkers van de orkesten vooral klachten hebben aan hun ellebogen en handen/polsen.

Bij de podiumkunsten wordt niet meteen gedacht aan een branche met veel beeldschermwerk, maar toch werkt in deze branche een meerderheid (56%) langdurig achter een beeldscherm, met name stafmedewerkers en administratief/ ondersteunende medewerkers. Binnen de koepels komt beeldschermwerk vooral voor bij de schouwburgen (VSCD) en theatergezelschappen (VNT). Het beeldschermwerk wordt gekenmerkt door een aantal knelpunten: beeldschermwerkers werken lang achter een beeldscherm (gemiddeld 5 uur per dag) en nemen niet voldoende pauzes. Een groot deel van de beeldschermwerkers werkt niet in een juiste houding en bij een groot deel zijn verbeteringen aan de werkplek noodzakelijk. Deze knelpunten zijn doorgaans eenvoudig op te lossen, bijvoorbeeld door een juiste opstelling van beeldscherm, muis, toetsenbord of het aanschaffen van een goede bureaustoel. Hierdoor kunnen nek-, schouder- en polsklachten worden voorkomen.

Binnen de podiumkunsten heeft 8% van de medewerkers in het afgelopen jaar werkgerelateerde RSI-klachten gehad. Ter vergelijking in een soortgelijk onderzoek in de leer- en schoenenbranche komen RSI-klachten bij 20%-27% van de medewerkers voor in de afgelopen 12 maanden en in de ICT-branche komt bij 25% van de medewerkers RSI-klachten voor in de afgelopen drie maanden. RSI-klachten komen in de podiumkunsten met name voor bij medewerkers van orkesten (CNO). Dit heeft te maken met de vele repeterende bewegingen die de medewerkers in de orkesten maken.

Wettelijke bepalingen

Wanneer uit de risico-inventarisatie en -evaluatie blijkt dat werknemers fysiek belastende werkzaamheden verrichten, geldt de verplichting dat deze risico’s apart worden geïnventariseerd en geëvalueerd. Dit moet daarna in de totale RI&E worden opgenomen.

Plan van Aanpak
Hoofdstuk 5. Aanpak fysieke en psychosociale belasting

5.1 STAND VAN ZAKEN

Er zijn nog onvoldoende betrouwbare gegevens over het aantal medewerkers van podiumkunstbedrijven dat tengevolge van verschillende vormen van fysieke en/of psychosociale belasting gezondheidsklachten krijgt. De risicomatrix uit de onderzoeksrapportage van ORBIS (zie 3.3) geeft slechts een inventarisatie van de functiegroepen waarvan wordt aangenomen dat deze ten opzichte van de andere een relatief verhoogd risico lopen: dansers, orkestmusici, zangers en theatertechnici. De risicoscores zijn hoger bij cumulatie van fysieke en psychosociale belasting. Een belangrijke aanbeveling uit het onderzoek is om de cumulatieve effecten van – en samenhang tussen – de primaire arbeidsrisico’s te erkennen.

De meest concrete maatregelen die tot nu toe worden getroffen lijken te bestaan uit de aanschaf en het gebruik van hulpmiddelen die de fysieke belasting doen verminderen. Op dit gebied gebeurt er veel in de podiumkunsten en is de laatste jaren sprake van een goede vooruitgang die door een verdere normering en standaardisering alsmede inventarisaties op het gebied van de stand der wetenschap en techniek gedurende de convenantsperiode zal worden versneld. Oplossingen in de richting van nieuwe werkmethoden, model (P)RIE’s, organisatorische, personeelstechnische of beleidsmatige aanpassingen worden vooralsnog minder toegepast.

Maatregelen die psychosociale belasting kunnen beperken lijken in nog mindere mate te worden genomen. Een reden kan zijn dat daarbij in plaats van materiële vooral moeilijker te implementeren beleidsmatige, personeelstechnische en planningstechnische oplossingen een rol spelen zoals het ontwikkelen van ouderenbeleid, functioneringsgesprekken, vergroten van individuele regelcapaciteit, duidelijker taakomschrijvingen, scholingsprogramma’s, e.d.

Wellicht een nog belangrijker reden is dat een zekere mate van psychische en emotionele belasting inherent is (c.q. als inherent wordt gezien) aan werken in de podiumkunsten. De eisen gesteld aan de diverse beroepen in de podiumkunsten zijn hoog en complex. Het toegeven niet aan deze eisen te voldoen berust nog teveel in het taboesfeer.

5.2 RISICOGEBIEDEN

5.2.1 Fysieke belasting
De risicopopulatie met betrekking tot fysieke belasting bestaat binnen de branche podiumkunsten primair uit de beroepsgroepen dansers, musici en zangers en in mindere mate uit productietechnici bij theater- en dansgezelschappen en alle typen podia.

5.2.2 Psychosociale belasting
De risicopopulatie met betrekking tot psychosociale belasting bestaat binnen de branche podiumkunsten primair uit de beroepsgroepen musici en uit leidinggevenden in alle deelbranches en in mindere mate uit dansers en acteurs alsmede productietechnici in het merendeel van de kunstbedrijven.

5.2.3 Nadere toelichting per beroepsgroep
Al eerder in dit Plan van Aanpak is gesteld dat de branche podiumkunsten bestaat uit een grote verscheidenheid in disciplines, artistieke producten, organisatievormen, bedrijfsomvang, bedrijfsculturen en arbeidsomstandigheden en dat bij het vinden van oplossingsrichtingen m.b.t. de convenantsdoelstellingen ernstig rekening moet worden gehouden met de specificiteit van deelbranches. Ook is al gesteld dat het aanbeveling verdient om de cumulatieve effecten van – en samenhang tussen – de primaire arbeidsrisico’s te erkennen. Tenslotte komt daar nog bij dat het beslist onjuist zou zijn om te stellen dat ‘de’ orkestmusicus dus altijd het arbeidsrisico ‘9’ loopt en ‘de’ productietechnicus dus altijd het risico ‘5,5’. De convenantsdoelstellingen en de in verband daarmee omschreven maatregelen in dit Plan van Aanpak mogen dan ook geenszins leiden tot een strak keurslijf, ook niet waar het gaat om een bepaalde beroepsgroep. Maatwerk, op het niveau van de dagelijkse praktijk van de afzonderlijke kunstinstelling, is een voorwaarde voor terugdringen van blootstelling aan de arbeidsrisico’s en het reduceren van ziekteverzuim in de branche als totaliteit. Het is natuurlijk wel de bedoeling dat dit maatwerk, wanneer het bij een bepaald podiumkunstbedrijf tot succes leidt, voor implementatie elders wordt voorgedragen.

5.2.3.a Musici
Fysieke (over)belasting bij orkestmusici en zangers kent een groot aantal mogelijke componenten. Onder instrumentalisten bestaan tal van – vaak instrumentgerelateerde – vormen van PRMD: Playing Related Musculoskeletal Disorders, arbeidsgerelateerde en deels aan RSI verwante aandoeningen aan het houdings- en bewegingsapparaat. Bij zangers spelen specifieke overuse- of misuse-problemen van de stembanden. Daarnaast hebben instrumentalisten en zangers, afhankelijk van de werkomstandigheden, te maken met ergonomisch niet optimale stoelen, stoffige en/of te warme arbeidsomstandigheden, onvoldoende luchtvochtigheid op de werkplek, belasting van het gezichtsvermogen door slechte belichting op vergeelde partituren, schadelijk geluid, enz, enz.

Gedacht vanuit de arbeidshygiënische strategie kan dergelijke (over)belasting voor een deel worden voorkomen door diverse vormen van bronaanpak: instrumentaanpassing, toepassen van methoden voor mentaal studeren, betere klimaatbehandeling, stoelen, orkestbakken, lessenaars en partituren, betere repertoire-, repetitie- en concertplanning ter vermijding van teveel piekbelasting, een ouderenbeleid, enz, enz.

Psychosociale (over)belasting onder orkestmusici en zangers wordt – denkt men – in het algemeen veroorzaakt door een combinatie van een hoge werklast in combinatie met een lage regelruimte. Het effect van deze combinatie zou nog worden versterkt wanneer er sprake is van tekortkomingen in de ondersteuning door leidinggevenden en/of collegae. Over de mogelijkheden tot bronaanpak op dit vlak is inmiddels het nodige bekend, onder meer door onderzoek dat onlangs in opdracht van het Contactorgaan van Nederlandse Orkesten is uitgevoerd.

Aan het musiceren in een professioneel symfonieorkest of zingen in een professioneel koor lijkt, mede als gevolg van de hoge beroepseisen die worden gesteld, een bepaalde mate van overbelasting inherent. Daarom is van belang dat ook goed bekeken wordt in hoeverre de belastbaarheid van musici en zangers kan worden verbeterd door voorzieningen en activiteiten op het gebied van fitness, warming up en cooling down, structurele en vroegtijdige (para)medische controle en zorg, e.d.

5.2.3.b Dansers
Wat betreft fysieke belasting is het evident dat dansers constant een groot beroep doen op hun lichaam. Veel dansers doen hun werk met constante pijn. In een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde wordt het volgende gemeld: “In hun streven naar een maximale expressie pogen dansers hun fysiologische grenzen te bereiken. Enerzijds komt dit door de druk van buitenaf, anderzijds door de danser zelf, die ambities heeft en wil presteren. Hierdoor hebben dansers een vrij grote kans op letsel. De fysieke belasting van het lichaam van de danser kan dan zodanig zijn dat anatomische variaties nadelig worden, waar deze bij anderen niet van betekenis zijn. Ook komen bij sommige vormen van moderne dans zodanig onfysiologische bewegingen voor dat traumatische gevolgen onvermijdelijk lijken.”

Er zijn veel tekenen van toenemend arbobewustzijn. Klachten van dansers worden steeds beter begeleid door fysiotherapeuten, masseurs en Mensendiecktherapeuten. Daarnaast wordt door werkgevers steeds vaker periodiek geneeskundig onderzoek aangeboden. Een dergelijk PAGO heeft niet alleen een preventieve werking, maar kan tevens het algemeen welbevinden van de medewerker bevorderen en hem/haar ondersteunen bij het bewaken van de gezondheid en welzijn bij het uitvoeren van de werkzaamheden.

Daarnaast getuigen de activiteiten van onder andere de Stichting Gezondheidszorg Dansers, bijvoorbeeld met de in 1999 gehouden internationale conferentie ‘Not Just Anybody’, van een toenemend inzicht in de verwevenheid tussen optimale fysieke prestatie en psychosociaal welbevinden. In deze jonge en internationale beroepsgroep wordt steeds meer aandacht besteed aan zaken als assertiviteit, mentale weerbaarheid en verbale communicatie.
De carrière van dansers is kort, vergelijkbaar met die van topsporters. De noodzaak om het beroep te verlaten met een onbekend en onzeker toekomstperspectief is een inherente en fundamentele psychosociale belastende factor. Momenteel vervult de Omscholingsregeling Dansers een voorbeeldfunctie op het gebied van branchespecifiek, effectief reïntegreren.

5.2.3.c Productietechnici
Op het vlak van fysieke belasting gelden voor technici de volgende aspecten: laden en lossen van zware decorstukken met onbekend gewicht, transporteren van grote materiaalkoffers, aan- en afhangen van (onbekende) gewichten, tillen van kluiten, (nog) handmatig bedienen van trekkenwanden, tillen en transporteren van zware geluids- en lichtapparatuur, klimwerk. Daarbij worden regelmatig te zware lasten getild en met teveel kracht geduwd of getrokken. Andere aspecten van de zware fysieke belasting van productietechnici zijn onder meer het kracht uitoefenen op (vaak trillende) gereedschappen, vaak of lang met het bovenlichaam draaien, veel lopen (ook trappen), vaak en veel boven schouderhoogte werken, veel of vaak geknield en gehurkt werken, zweten en buiten adem raken, korte maximale inspanningen leveren, vaak plotselinge bewegingen maken. RSI-klachten worden binnen de beroepsgroep in toenemende mate geconstateerd bij operators van podiumtechnische geluid-, licht- en regelapparatuur en bij CAD-medewerkers.

Onbekendheid met arbonormen wordt als één van de oorzaken van ongezonde fysieke inspanning genoemd, met name bij semi-professionele technici, invallers en uitzendkrachten. Onervaren krachten veroorzaken extra fysieke belasting bij het vast personeel. Vaak zijn ergonomische hulpmiddelen wel beschikbaar, maar wordt er weinig gebruik van gemaakt omdat ze onhandig lijken of meer tijd kosten. Daarbij speelt dat medewerkers zich nog onvoldoende bewust zijn van de gevaren. Als een evenement is afgelopen, wil iedereen zo snel mogelijk naar huis. Veiligheidsvoorschriften en hulpmiddelen die de fysieke inspanning verminderen, worden dan bij het afbreken en inruimen nogal eens vergeten.

Op het vlak van psychosociale belasting – en veelal in relatie met fysieke belasting – spelen zaken als piekbelasting, keiharde deadlines, onregelmatige werktijden, veel omgevingsgeluid, lange werkdagen, weinig zeggenschap en regelcapaciteit, slecht georganiseerde werkzaamheden en afstemmingsproblemen rond de Arbeidstijdenwet. Voor terugdringing van deze vormen van belasting komen, op het niveau van elk afzonderlijk kunstbedrijf, tal van maatregelen in aanmerking zoals bijvoorbeeld beschreven in het brancheoverstijgend onderzoek inzake werkdruk van TNO Arbeid en SKB (april 2001).

Technici van producerende, reizende kunstbedrijven staan in de regel meer bloot aan fysieke en psychosociale belasting dan hun collegae van faciliterende bedrijven vanwege dagelijks wisselende en soms niet te voorziene omstandigheden en arbeidstijden bij de ontvangende podia.

5.2.3.d Leidinggevenden
Leidinggevende functionarissen als zakelijke en artistieke leiders, hoofden van technische diensten en marketingafdelingen, voorgebouw managers en productieleiders staan regelmatig bloot aan psychosociale belasting. Leidinggevenden worden veelal klem gezet tussen artistieke belangen en belangen in de zin van goede arbeidsomstandigheden. Ook voor deze beroepsgroepen lijken trefwoorden te gelden als piekbelasting, keiharde deadlines, onregelmatige werktijden, lange werkdagen, weinig zeggenschap en regelcapaciteit en slecht georganiseerde werkzaamheden. Voor terugdringing van deze vormen van belasting komen, op het niveau van elk afzonderlijk kunstbedrijf, tal van maatregelen in aanmerking zoals bijvoorbeeld beschreven in het brancheoverstijgend onderzoek inzake werkdruk van TNO Arbeid en SKB (april 2001)

5.2.3.e Overige beroepsgroepen
De andere in de branche voorkomende beroepsgroepen zijn uit het ORBIS-onderzoek niet naar voren gekomen als majeure risicopopulatie. Met betrekking tot fysieke belasting moet worden gesteld dat – bijvoorbeeld – de beeldschermwerkers bij producerende en faciliterende kunstbedrijven in de regel evenveel risico zullen lopen om een RSI-gerelateerde aandoening te krijgen als collegae in andere branches. Op het gebied van psychosociale belasting kunnen, mogelijk vooral bij kleinere en matig gefaciliteerde kunstbedrijven, ook de kantoor-, kassa-, horeca- en marketingmedewerkers bij tijd en wijle een flinke (over)belasting ervaren. De VBBA-nulmeting zal daarover meer utsluitsel moeten bieden en zullen, indien relevant, vanuit het Kenniscentrum naar die overige beroepsgroepen voorlichtende activiteiten gerealiseerd worden. Met name op het gebied van RSI lijkt het noodzakelijk om bij deze werknemers de betreffende risico’s grondig onder de aandacht te brengen.

5.3 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN

5.3.1 Fysieke belasting
Partijen stellen zich met betrekking tot het beoogde effect van het convenant het volgende ten doel in het kader van het onderwerp fysieke belasting:
1. 90% van de risicopopulatie en van hun werkgevers weet hoe fysieke overbelasting ontstaat en voorkomen kan worden, zulks met name te bewerkstelligen door het verbeteren van de arbokennisinfrastructuur, zoals omschreven in het Plan van Aanpak.
2. De in het Plan van Aanpak omschreven maatregelen ter vermindering van de fysieke belasting, zoals de implementatie van een Bedrijfsplan van Aanpak waarin een bedrijfsspecifieke analyse van de VBBA-nulmeting is opgenomen, de normering van het maximaal tilgewicht en de protocollen m.b.t. samenwerkende werkgevers, worden daadwerkelijk doorgevoerd in de bedrijven.
3. Aan het eind van de convenantsperiode is het deel van de risicopopulatie dat melding maakt van klachten aan het bewegingsapparaat afgenomen met 10%.
5.3.2 Psychosociale belasting
Partijen stellen zich met betrekking tot het beoogde effect van het convenant het volgende ten doel in het kader van het onderwerp psychosociale belasting:
1. 90% van de risicopopulatie en van hun werkgevers weet hoe psychosociale belasting kan ontstaan en kan worden voorkomen, zulks met name te bewerkstelligen door het verbeteren van de arbokennisinfrastructuur, zoals omschreven in het Plan van Aanpak.
2. De in het Plan van Aanpak omschreven maatregelen ter vermindering van de psychosociale belasting, zoals de implementatie van een Bedrijfsplan van Aanpak waarin een bedrijfsspecifieke analyse van de VBBA-nulmeting is opgenomen, worden daadwerkelijk doorgevoerd in de bedrijven.
3. Aan het eind van de convenantsperiode is het deel van de risicopopulatie dat psychosociale belasting ervaart afgenomen met 10%.

In samenhang met het onder 5.3.1 en 5.3.2 gestelde wordt gestreefd naar:
· Het bevorderen van een systematische aandacht voor fysieke en psychosociale belasting bij alle betrokken podiumkunstbedrijven.
· Het verbeteren van de voorlichting over de risico’s van fysieke en psychosociale belasting aan de primaire en secundaire risicogroepen.
· Het promoten van het toepassen van hulpmiddelen in de materiële sfeer en aanpassingen in de immateriële sfeer.
· Het bevorderen van uitwisseling van bestaande best practices tussen deelbranches en afzonderlijke kunstbedrijven.

5.4 ACTIVITEITEN

Door het Kennis-, informatie- en productiecentrum wordt op bedrijfs- en deelbrancheniveau structureel uitgebreide informatie aangeboden met betrekking tot de in de podiumkunsten voorkomende vormen van fysieke en psychosociale belasting alsmede de stand der techniek en wetenschap m.b.t. het terugdringen van de mate van blootstelling en het ziekteverzuim. Er zal daarbij gebruik worden gemaakt van het brancheoverstijgend onderzoek naar de stand der techniek inzake preventie van RSI bij beeldschermwerk van TNO Arbeid (maart 2001). Met betrekking tot psychosociale belasting wordt als stand der wetenschap het brancheoverstijgend onderzoek inzake werkdruk van TNO arbeid en SKB (april 2001) gehanteerd.

5.4.1 Normering maximaal tilgewicht
Een belangrijke taak voor de Werkgroep normering, standaardisering en beleidsregels – zeker te bezien in samenhang met het ontwikkelen van een protocol voor samenwerkende werkgevers – betreft het normeren van het maximale tilgewicht voor technici binnen de podiumkunsten. Er wordt gestreefd naar het bepalen van het maximale tilgewicht in verschillende tilsituaties aan de hand van de NIOSH-formule. Daarbij is op grond van biomechanisch, fysiologisch en psychofysiek onderzoek een maximaal te tillen gewicht in de gunstigste tilhouding bepaald op 25 kilogram.

De werkgroep zal, na het uitvoeren van (zonodig deelbranchespecifieke) berekeningen via de NIOSH-formule intensief aandacht besteden aan eventuele technische, financiële en/of organisatorische problemen die een brede implementatie van de norm binnen de convenantsperiode in de weg kunnen staan. Bij de studies zal ook het werkgroepgebied stand der techniek en wetenschap alsmede de Arbeidsinspectie betrokken moeten zijn. Het ligt in de bedoeling uiterlijk op 1 september 2003 een rapportage over alle aspecten beschikbaar te hebben.

De beroepsgroepen dansers en acrobaten zijn uitgezonderd van de normering van het maximaal toelaatbaar tilgewicht van 25 kilogram, voor zover zij bij de beoefening van hun kunstvorm andere dansers en acrobaten tillen / liften én mits deze dansers en acrobaten voldoen aan de navolgende vereisten:
1. de werkgever dient de fysieke belasting voor dansers en acrobaten waar mogelijk te beperken. Van artistiek leiders en choreografen wordt hiervoor speciale aandacht verwacht;
2. de werkgever dient de dansers en acrobaten intensief te begeleiden met als doel:
· dansers en acrobaten optimaal te equiperen voor hun zware fysieke taak door middel van: professionele training, een gedegen warming up etc.;
· het vroegtijdig signaleren van potentieel ernstige klachten; en
· snelle revalidatie en reïntegratie na blessures.
Er zal door de Werkgroep normering, standaardisering en beleidsregels, in nauwe samenwerking met de betrokken beroepsgroepen, een reglement worden ontwikkeld, waarin de hiervoor genoemde verplichtingen nader worden uitgewerkt. Dit reglement zal uiterlijk op 15 mei 2003 in werking treden.

5.4.2 VBBA-nulmeting
Begin 2003 worden de resultaten verwacht van een uitgebreid onderzoek dat momenteel in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gedaan naar de beleving en beoordeling van de arbeid in de podiumkunsten. Daarbij gaat het om het verkrijgen van een meer betrouwbaar en gedetailleerd inzicht in de mate waarin psychosociale arbeidsbelasting en/of fysieke belasting (waaronder tillen en RSI) een risicofactor van betekenis vormen.

Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van het VBBA-instrumentarium. In overleg met deskundigen uit deelbranches en van betrokken arbodiensten wordt de mate bepaald waarin (deel)branchespecifieke wijzigingen, toevoegingen en/of toelichtingen op de vragenlijsten nodig zijn, met name teneinde ook beleving en beoordeling van de arbeid door artistieke beroepsgroepen volwaardig mogelijk te maken. Tevens wordt bezien in hoeverre ook de blootstelling aan schadelijk geluid kan worden betrokken.

Het VBBA-onderzoek geeft elke (op basis van vrijwilligheid) participerende werknemer inzicht in de factoren c.q. stressoren die in de arbeidssituatie tot overbelasting kunnen leiden. Het onderzoek is niet alleen van belang als meetinstrument, maar dient ook als middel om fysieke en psychosociale (over)belasting en de effecten daarvan binnen podiumkunstbedrijven bespreekbaar te maken. Op die manier kan een gezamenlijke taal ontwikkeld worden waardoor in meerdere deelbranches en afzonderlijke kunstbedrijven gelijktijdig maatregelen kunnen worden besproken en beproefd.

Het is van belang dat zoveel mogelijk werknemers aan het onderzoek meedoen omdat slechts dan voldoende respons wordt verkregen om verantwoorde uitspraken te doen over relatief kleine deelpopulaties. Dit is absoluut noodzakelijk voor branches waarin voornamelijk bedrijven met minder dan tien (vaste) medewerkers voorkomen. Door de Stichting ArboPodium, het Kenniscentrum en de afzonderlijke werkgevers- en werknemersverenigingen zal alles in het werk worden gesteld om voor het onderzoek een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. De BBC en de Stichting ArboPodium streven ernaar dat, binnen elk der betrokken deelbranches, tenminste 75% van de kunstbedrijven aan het onderzoek meedoen met een werknemersparticipatie van eveneens tenminste 75%.

De onderzoeksresultaten zullen op diverse relevante niveaus worden geanalyseerd waaronder deelbranche, bedrijfsgrootte, organisatievorm, leeftijd, functiegroep en contractvorm. Alle participerende kunstbedrijven ontvangen een bedrijfsspecifieke analyse van de onderzoeksresultaten en een toelichting op de mogelijkheden de resultaten in het eigen Bedrijfsplan van Aanpak te implementeren.

Bij bedrijven met minder dan tien medewerkers kunnen echter slechts dan statistisch geldige interpretaties worden gemaakt wanneer resultaten van meerdere bedrijven worden samengevoegd. Dat zal in de regel op deelbrancheniveau (bijvoorbeeld poppodia of jeugdtheater) tot verwerkbare resultaten moeten leiden.

5.4.3 VBBA-eindmeting
Teneinde een aantal van de beoogde effecten van het convenant meetbaar te maken wordt het onderzoek herhaald in het laatste jaar (2005) van het convenantstraject.

5.4.4 Inpassing resultaten VBBA-nulmeting in Bedrijfsplan van Aanpak
De BBC en de Stichting ArboPodium zullen met kracht bevorderen dat zo veel mogelijk van de kunstbedrijven waarvan de werknemers significant participeerden in de onder 5.4.2 omschreven nulmeting de voor het bedrijf relevante uitkomsten verwerken in het eigen Bedrijfsplan van Aanpak, bespreken met hun arbodienst en waar mogelijk laten opnemen in PAGO’s.

5.4.5 Pilot fysieke en psychosociale belasting van musici en zangers
Het ligt in de bedoeling om, op basis van een vooraf in te dienen projectplan en -begroting, de ontwikkeling en uitvoering van het project zo veel mogelijk in handen te geven van de betreffende deelbranche c.q. uitvoeringspraktijk. Het is de bedoeling dat het plan zal aansluiten op de uitkomsten van eerder onderzoek dat werd gedaan in opdracht van het Contactorgaan van Nederlandse Orkesten. Door de Stichting ArboPodium kunnen aan de in het project participerende kunstbedrijven voorwaarden worden gesteld op het gebied van het door hen ter zake van het project gevoerde arbobeleid; waaronder de mate van betrokkenheid van de belanghebbende werknemers en de betreffende arbodienst.

Het project, waarvan de uitvoering gepland staat voor 2004, bestaat uit:
1. Het zo nodig uitvoeren van een beknopt (literatuur)onderzoek op internationaal niveau, dat tot doel heeft te resulteren in een geactualiseerde inventarisatie van (al dan niet beproefde) preventieve en curatieve inzichten en methoden om fysieke en psychosociale belasting bij orkestmusici en zangers te (doen) erkennen, herkennen en terug te dringen.
2. Het middels de VBBA-nulmeting verkrijgen van een beter inzicht onder participerende orkesten en koren naar beleving en beoordeling van de risico’s van fysieke en psychosociale belasting, zulks zo mogelijk in combinatie met die van schadelijk geluid.
3. Het, op basis van de uitkomsten van de punten 1. en 2, formuleren van één of meer verbetermodules, die bestaan uit combinaties van materiële, organisatorische, beleidsmatige en voorlichtingstechnische maatregelen ter vermindering van de arbeidsrisico’s op het gebied van fysieke en psychosociale belasting. Er wordt naar gestreefd om in tenminste één van de verbetermodules ook een conservatorium te betrekken.
4. Het uitvoeren van de verbetermodule(s) bij en door enkele van de kunstbedrijven die participeerden in de VBBA-nulmeting
5. Het analyseren van de resultaten en het – ter implementatie in de totale deelbranche en relevante secundaire doelgroepen – formuleren en entameren van de meest effectief bevonden verbetertrajecten.

Bij het samenstellen en uitvoeren van de verbetermodules zal zoveel als mogelijk is de arbeidshygiënische strategie worden gehanteerd.

5.4.6 Pilot fysieke en psychosociale belasting van dansers
Het ligt in de bedoeling om, op basis van een vooraf in te dienen projectplan en -begroting, de ontwikkeling en uitvoering zo veel mogelijk in handen te geven van de werkgeversvereniging Directie Overleg Dans. Door de Stichting ArboPodium kunnen aan de in het project participerende kunstbedrijven voorwaarden worden gesteld op het gebied van het door hen ter zake van het project gevoerde arbobeleid; waaronder de mate van betrokkenheid van de belanghebbende werknemers en de betreffende arbodienst.

Inleiding
Sinds enkele jaren wordt onderzoek gedaan naar belasting en belastbaarheid van dansers-in-opleiding. Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van onderwijs-kwaliteitsverbetering en heeft als belangrijkste doel inzicht te krijgen in factoren die samenhangen met blessure-incidentie. Uitgangspunt is hierbij de balans tussen belasting (draaglast) en belastbaarheid (draagkracht). Onderzoeken zijn uitgevoerd bij de Theaterschool (Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten), de Vooropleiding Dans (anno 2000) en bij het HBO-dans (anno 2001). In het onderzoek zijn bij de dansers-in-opleiding fysieke tests afgenomen ter bepaling van de fysieke conditie (uithoudingsvermogen, snelheid, kracht, lenigheid). Verder is door het registreren van de hartslag van de dansers de (cardio-vasculaire) belasting bij de dansers gemeten tijdens de dagelijkse lessen (klassiek ballet, moderne dans en jazz-dans). Tenslotte is door de dansers-in-opleiding een uitgebreide vragenlijst ingevuld, waarin allerlei aspecten van de beleving van belasting en belastbaarheid aan de orde komen.

Voorgenomen onderzoek: het danslogboek
In vervolg op het uitgevoerde onderzoek bij het HBO-dans zal in het voorjaar van 2002 gestart worden met een onderzoek waarin een danslogboek wordt geconstrueerd en beoordeeld op hanteerbaarheid. Deze activiteit vindt eveneens plaats bij de studenten van de uitvoerende dans-opleidingen (NBA, MTD, JTSM; Theaterschool, Amsterdam). Het logboek is er op gericht de student verantwoordelijkheid te geven om de eigen alledaagse belasting en belastbaarheid bij te laten houden. Hierbij dient gedacht te worden aan zowel de feitelijke besteedde uren als aan het weergeven van de ervaren zwaarte, terwijl ook belangrijke, relevante ‘randvoorwaarden’ geboekstaafd worden (b.v. de rustpols bij ontwaken).

Het logboek zal niet alleen van nut kunnen zijn voor de danser zelf (bij voorbeeld: inzicht geven in de eigen grenzen en in waarschuwingssignalen voor overbelasting), maar ook voor de dansdocent en andere dans-begeleiders (choreograaf, repetitor) en voor de (para-)medische begeleiders. Deze ‘begeleiders’ zijn immers niet meer afhankelijk van het (feilbare) geheugen van de danser, maar kunnen in voorkomende gevallen het logboek (laten) raadplegen, waarbij zonodig geruime tijd in het verleden kan worden gegaan. Het logboek zou dan ook een centrale rol kunnen gaan spelen in de herkenning en regulering van de balans tussen belasting en belastbaarheid van de individuele danser.

Voorstel voor onderzoek bij dansgezelschappen
Ten behoeve van een pilot-project onder de noemer ‘Fysieke en psychosociale belasting van dansers’ kan gemakkelijk voortgebouwd worden op de algemene opzet van het eerdere onderzoek bij dansers-in-opleiding. Er worden twee fasen onderscheiden. In de eerste fase wordt de opzet van het reeds afgeronde onderzoek naar aspecten van belasting en belastbaarheid gevolgd: allereerst een uitgebreide vragenlijst naar de beleving van belasting en belastbaarheid, gevolgd door de meting van aspecten van de fysieke fitheid en tenslotte als derde onderdeel, het meten van de belasting tijdens de dagelijkse activiteiten (lessen, repetities, voorstellingen). Het inzicht dat wordt verkregen dient in de tweede fase vertaald te worden in een specifiek logboek, bruikbaar voor professionele dansers in een gezelschap.

Dansers en degenen in hun omgeving (repetitors, balletmeesters, choreografen, de (para-) medische begeleiders, maar ook de leidinggevenden van het gezelschap) krijgen door het onderzoek inzicht in de belastbaarheid bij ‘hun’ dansers (zoals: fitheid, beleving van belasting en belastbaarheid, belasting tijdens dagelijkse activiteiten). Dit inzicht kan resulteren in het aanbevelen van zinvolle ondersteunende activiteiten.

De 1e fase zou uitgevoerd kunnen worden in de periode 2002-2003 (rapportage in najaar 2003), en de 2e fase (logboek) kan dan starten in het najaar van 2003 met een afronding in 2004. Vooralsnog wordt gedacht aan de uitvoering van het onderzoek bij een groot en bij een klein dansgezelschap.