• Algemene informatie
  • Lassen
  • Koolzuur voor horecadoeleinden
  • Wetgeving

Algemene informatie:

Bij het gebruik van vloeibaar gas (zoals propaan, butaan, acetyleen, zuurstof) dient men bijzonder voorzichtig te zijn. Installaties voor vloeibaar gas mogen slechts door deskundige personen worden aangesloten en bediend.

Er moet op het volgende worden gelet:

  • Bij gebruik van open vuurbronnen, zoals bijvoorbeeld een haard: openingen in het decor zijn gemetseld, of voorzien van een vuurvaste bekleding die zich op minimaal 8 cm vanaf een eventueel brandbaar beschot bevindt;
  • Op de plaats waar het gas wordt gebruikt is slechts één gashouder aanwezig;
  • De gasflessen zijn voorzien zijn van een instelbare drukregelaar en van een slangbreukbeveiliging;
  • De aangesloten verbruikers zijn toegelaten voor de toepassing van vloeibaar gas, en zijn aangesloten door middel van goedgekeurd materiaal;
  • Branders zijn op een onbrandbare ondergrond geplaatst, zodat er geen brandgevaar ontstaat door oververhitting van de ondergrond;
  • Tijdens gebruik is een brandwacht en zijn handblusmiddelen aanwezig.
  • Gebruik een gasfles nooit liggend. Hij is gevuld met vloeibaar gas en om in de dampfase gas te leveren, moet hij rechtop staan.

Zorg ervoor, dat de omgeving waar de gasfles staat:

  • goed geventileerd is.
  • niet te warm staat.
  • niet in de kelder is. (Gas is zwaarder dan lucht en blijft dus op de grond liggen. In een kelder of gat kan het gas dus niet weg).

Kijk bij het aansluiten van de gasfles goed na of:

  • de regelaar goed op de kraan past.
  • de gasslang haarscheurtjes vertoont (dubbelknijpen en kijken of de slang bros wordt; bij twijfel vervangen, liefst elke 2 jaar).
  • de slangklemmen goed vast zitten.

Voor het geval dat:

  • …u een gaslucht ruikt: Bedien geen schakelaar of elektrisch apparaat. Sluit de kraan af bij de gastoestellen en vervolgens op de fles en ventileer de ruimte goed. Laat vervolgens de installatie controleren.
  • …een fles lekt: Sluit de fleskraan en koppel de fles af. Zet hem daarna rechtop in de open lucht.
  • …een opengedraaide fles omvalt: Er kan vloeibaar gas ontsnappen. Zet hem onmiddellijk rechtop, maar vermijdt alle contact met huid en ogen. Bij het verdampen kan vloeibaar gas brandwonden veroorzaken.
  • …een fles bij de kraan gaat branden: Draai met beschermde hand (handschoen of natte doek) de kraan dicht.
  • …er brand in de omgeving van de fles ontstaat: Verwijder de fles van de vuurhaard of, als dit niet kan, besproei hem met water om hem af te koelen.
  • …u de situatie niet onder controle heeft: BEL 112. Bel NOOIT in een omgeving waar (mogelijk) een brandbaar gasmengsel aanwezig is.

Lassen:

Bij autogeen lassen wordt gebruik gemaakt van acetyleen en zuurstof. Bij de verbranding van het brandgas acetyleen met zuivere zuurstof ontstaat een vlam met een hoge temperatuur, boven de 3000 graden Celsius. In ons land is de kleurcode voor acetyleenflessen roodbruin en voor zuurstof blauw. Ook zijn ze gekenmerkt door middel van een inslag. Om verwisseling tussen brandbare en niet-brandbare gassen bij het aansluiten van de cilinders te voorkomen, draaien zuurstofcilinders naar rechts en acetyleencilinders naar links open. Alle cilinders worden opengedraaid door het tegen de klok in draaien van de sleutel en worden gesloten door de sleutel met de klok mee te draaien.

Opslag:
Het is noodzakelijk dat de zuurstofcilinders gescheiden van de flessen met brandbare gassen worden opgeslagen. In deze opslagruimte mogen geen andere brandbare materialen staan. Gascilinders behoren te worden opgeslagen in een goed geventileerde ruimte, bij voorkeur in de open lucht. De opslagruimte is op veilige afstand verwijderd van warmtebronnen, vonken en ander brandgevaar. De cilinders moeten rechtop staan en goed worden vastgezet.
Zuurstofcilinders moeten minimaal op een afstand van 3 meter van cilinders met brandbare gassen staan of gescheiden door een brandwerende separatie die het vuur minimaal 30 minuten tegenhoudt. In de opslagruimte is roken en open vuur verboden en dit moet ook duidelijk worden aangegeven

Omgaan met cilinders met gassen onder druk:
Op de cilinder wordt een drukregelaar (reduceertoestel) aangesloten om de druk die in de fles heerst te verlagen tot de werkdruk van de brander. Dit reduceertoestel heeft twee manometers, een voor de druk van het gas in de fles en een voor de lage druk van het gas dat naar de brander stroomt. De gasdoorvoer kan worden geregeld door een instelschroef waarmee de werkdruk wordt ingesteld.

  • Plaats gasflessen zo dat men ze in geval van nood gemakkelijk kan bereiken en snel kan weghalen.
  • Voorkom dat de cilinders kunnen omvallen; zet ze altijd vast.
  • Voorkom verhitting van cilinders onder alle omstandigheden, ook onder invloed van direct zonlicht.
  • Overtuig u van de op de cilinder ingeslagen gassoort en -druk en controleer of de drukregelaar geschikt is.
  • Gebruik nooit beschadigde cilinders of cilinders met beschadigde afsluiters.
  • Controleer of de aansluiting in goede staat verkeert.
  • Gebruik alleen een deugdelijke pakkingring.
  • Blaas bij het aansluiten van onbrandbare en niet-giftige gassen de afsluiter schoon, door deze even te openen.
  • Verwijder bij acetyleen nooit de vaste kap.
  • Draai de regelschroef van de drukregelaar geheel terug, voordat u de cilinderafsluiter opent.
  • Open de cilinderafsluiter langzaam om drukstoten te voorkomen.
  • Controleer de aansluiting en spindelafdichting op lekkage met een lekspray.
  • Plaats altijd de spindelsleutel op de afsluiter tijdens gebruik.
  • Gebruik nooit verloopnippels.
  • Zorg voor een passende sleutel.
  • Draai de cilinderafsluiter na gebruik dicht.
  • Buiten werktijd, en als de cilinder leeg is, moet de afsluiter worden gesloten.
  • Retourneer een cilinder met overdruk naar de gasleverancier om te voorkomen dat vuil, lucht en vocht binnendringen.
  • Zorg dat de fles tijdens opslag en transport voorzien is van een beschermkap.
  • Gebruik bij hijsen, laden of afladen van een fles een speciaal daarvoor ingerichte bak of ander transportmiddel.

Onderhoud:

  • Aanbevolen wordt dat manometers jaarlijks worden gecontroleerd en elke 5 jaar worden vervangen.
  • Van groot belang is ook dat het gassysteem met zijn leidingen geschikt is voor de toe te passen gassen en druk bereiken en slangen zonder lekkage worden aangesloten. Ook de nodige beveiligingselementen dienen regelmatig te worden gecontroleerd. Gas en zuurstof komen in de brander bij elkaar in de juiste mengverhouding. De branderslangen hebben als kleurcode rood voor acetyleen en blauw voor zuurstof.
  • De slangen moeten zo kort mogelijk worden gehouden en er moet worden gezorgd dat ze niet beschadigd worden door hete of scherpe voorwerpen.
  • Bij het aansluiten en op zijn minst bij het begin van elk werk moeten de slangen en de brander gepurgeerd worden om brandbare gasmengsels weg te spoelen.De zuurstofstraal mag hierbij niet gericht worden op olie of vette voorwerpen, die spontaan kunnen ontbranden. Het purgeren mag ook niet gedaan worden in besloten ruimten. Een kleine overmaat zuurstof kan hier al tot ernstige gevolgen leiden.
  • Hoewel bij het autogeen lassen de UV-straling gering is, moet de lasser een donkere lasbril dragen.
  • Draag bij het schoonmaken en aansluiten van drukregelaars op de fles en purgeren van de slangen persoonlijke beschermingsmiddelen voor het gelaat en ogen.
  • Draag niet-brandbare werkkleding.

Lekdetectie:
Voor las- of snijwerkzaamheden moeten alle slangverbindingen op lekkage worden gecontroleerd. Lekdetectie kan het best worden uitgevoerd met een zwakke ( 0,5%) oplossing van een afwasmiddel of een lekspray die verkrijgbaar is bij de gasleverancier. Door het bij lekkage ontwijkende gas vormen zich gasbellen.
Controleer of U alles goed heeft aangesloten d.m.v. zeepsop langs de kraan te laten lopen en de kraan open te draaien. Worden de zeepbelletjes groter, sluit dan de kraan en loop alles nog een keer goed na.

Zuurstof:

  • Controleer of het bereik van de drukregelaar overeenkomt met de vuldruk. Bijvoorbeeld bereik 0-315 bij vuldruk 200 bar of 0-250 bij vuldruk 150 bar.• Gebruik geen door olie, vet of andere verontreinigde cilinders.
  • Overtuig u ervan dat de cilinderaansluiting en de drukregelaar schoon zijn en geen olie of vet bevatten.
  • Let er op dat de inhoudsmanometer van uw drukregelaar het opschrift heeft: ‘ZUURSTOF – VETVRIJ HOUDEN’ of een aanduiding van gelijke strekking.
  • Open de cilinderafsluiter langzaam.
  • Gebruik geen zuurstof voor persluchtactiviteiten of ventilatie.
  • Met zuurstof verrijkte lucht is uiterst brandgevaarlijk.
  • Zuurstof in hoge concentraties is giftig.
  • Houd nooit uw hand voor de opening en richt de opening nooit op uzelf of anderen tijdens het afblazen van een nieuw in gebruik te nemen fles.

Acetyleen:
Acetyleen moet, gezien de hieraan verbonden risico’s met de nodige veiligheidsmaatregelen worden toegepast.

  • Zorg voor een lekvrije aansluiting van de drukregelaar.
  • Verwijder altijd een oude pakkingring. De nieuwe, goed passende pakkingring moet bestand zijn tegen aceton.
  • Het aansluiten van en werken met acetyleen moet geschieden in goed geventileerde ruimten.
  • Om te voorkomen dat bij terugslag de vlam in de drukregelaar of zelfs in de cilinder doordringt, moet aan de drukregelaar een goedgekeurde vlamdover zijn aangebracht.
  • Plaats een reservecilinder niet vlak bij een in gebruik zijnde cilinder.
  • Zorg ervoor dat tijdens las- en snijwerkzaamheden de fles niet geraakt wordt door de vlam of door wegspattende vonken.
  • Voorkom onder alle omstandigheden verhitting van de fles, ook door direct zonlicht.
  • De drukregelaar moet voorzien zijn van een inhoudsmanometer voor 0-30 bar met het opschrift “Acetyleen”.
  • De cilinder moet vastgezet en waar mogelijk staande worden gebruikt. Een liggende fles moet in ieder geval met de afsluiter omhoog gericht, onder een hoek van tenminste 30 graden, worden neergelegd.
  • De gasafname zal beperkt moeten worden tot 25 liter gas per uur per liter flesinhoud om meesleuren van aceton te voorkomen.

Koolzuur

Koolzuur wordt voornamelijk gebruikt voor (bier)tapinstallaties. Binnen de horeca komen veel moeilijk ventileerbare bierkelders voor waarin koolzuurcilinders zijn opgeslagen.

N.B.: Voor een uitgebreid overzicht van de wettelijke regels zie: Wetgeving (Beleidsregel 4.6 -6).

In ruimtes met een opslag van meer dan 3 kg koolzuur, waar onvoldoende wordt geventileerd, wordt het kooldioxidegehalte permanent gemeten met een vast opgestelde (periodiek te controleren) detector. Deze detector moet worden ingesteld op:

  • een vooralarm bij 30.000 mg/m3 (1,5 volumeprocent);
  • een hoofdalarm bij 55.000 mg/m3 (3,0 volumeprocent);

 

Als het voor- of hoofdalarm in werking wordt gesteld mag de ruimte niet worden betreden, tenzij gebruik gemaakt wordt van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen.

Algemene aandachtspunten bij het omgaan met koolzuurcilinders zijn:

  • koolzuurgas is verstikkend, adem daarom het gas niet in;
  • verplaats een lekkende cilinder naar buiten;
  • plaatst de cilinder altijd staand in een geventileerde ruimte;
  • sluit de cilinder niet aan zonder een reduceerventiel;
  • sluit de cilinder altijd af na gebruik;
  • stel de cilinder niet bloot aan warmtebronnen;
  • repareer de cilinder niet zelf.

Personeel dat met koolzuur werkt, moet vooraf goed geïnstrueerd worden. Deze instructies moeten in ieder geval ingaan op:

  • de gevaren die verbonden zijn aan het werken met koolzuur;
  • de voorzorgsmaatregelen;
  • een praktische training met de apparatuur;
  • het bedieningsvoorschrift
  • het voorkomen van lekkages;
  • hoe te handelen bij lekkage;
  • de plaats en het gebruik van de apparatuur voor noodsituaties, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen;
  • gereedschap en dergelijke.

Wetgeving (nieuwe regelgeving na wijziging Arbowet per 1-1-2007):

Beleidsregel 4.6 -1 Voorkomen van calamiteiten bij opslag, gebruik en transport van gascylinders
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.6, eerste en tweede lid.

Ten aanzien van de opslag, het gebruik en het transport van gascylinders worden de volgende maatregelen adequaat geacht ter vermijding van het gevaar op een ongewilde gebeurtenis zoals omschreven in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dan wel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis zoals omschreven in artikel 4.6, eerste lid.
a. Gascylinders worden tijdens stationaire opslag, gebruik en verplaatsing deugdelijk vastgezet in al of niet verplaatsbare rekken of tegen een muur om beschadiging te voorkomen.
b. De gascylinders zijn in goede technische staat. Beschadigde gascylinders worden niet in gebruik genomen.
c. De afsluiters van gascylinders zijn doelmatig beschermd tegen beschadigingen die bij een val van de cylinder tijdens het vervoer of het stapelen het vrijkomen van gas zouden kunnen veroorzaken.
d. Gascylinders worden beschermd tegen verwarming, verhitting of nadelige weersinvloeden.
e. Batterijen van gascylinders die brandbare, vergiftige, verstikking veroorzakende of zuurstof verrijkende gassen bevatten, worden niet op de arbeidsplaats opgesteld. De ruimten waar batterijen van gascylinders zijn opgesteld die brandbare, vergiftige, verstikking veroorzakende of zuurstof verrijkende gassen bevatten zijn alleen van buiten af betreedbaar.
f. De opstelruimte waarin zich gascylinders of batterijen van gascylinders bevinden die brandbare, vergiftige, verstikking veroorzakende of zuurstof verrijkende gassen bevatten, is voldoende geventileerd op de buitenlucht. Hieraan wordt voldaan door natuurlijke ventilatie via twee openingen van tenminste 10 dm2 die diametraal ten opzichte van elkaar aanwezig zijn, of door mechanische ventilatie. Deze ruimten zijn aan de buitenzijde bij de toegangen gekenmerkt met een gevaarssymbool als bedoeld in artikel 8.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling (ondertekst:” brandbare gassen roken en open vuur verboden”, “vergiftige, bedwelmende, verstikking veroorzakende gassen”, “zuurstof verrijkende gassen roken en open vuur verboden” voor zover van toepassing).
g. Gascylinders waarvan de keuringstermijn is verstreken worden niet meer gebruikt of opgeslagen.
h. In de nabijheid van kelders, souterrains, putten, rioleringen en andere ruimten beneden het maaiveld worden geen gascylinders opgeslagen.
i. In de nabijheid van batterijen van gascylinders is op een gemakkelijk bereikbare plaats, beschermd tegen weersinvloeden, een droogpoederblustoestel met een inhoud van tenminste 6 kg bluspoeder of een CO2-blustoestel met een blusequivalent van 6 kg poeder aanwezig.
j. Karweiflesjes voor propaan, butaan of mengsels daarvan hebben maximaal een inhoud van 3 liter en worden tot maximaal 80% gevuld.
k. Bij gascilinders voor tot vloeistof verdichte gassen wordt de hoogst toelaatbare vullingsgraad gehanteerd die gelijk is aan 0,95 x dichtheid van de vloeistoffase bij 50oC in kg/l.
l. Gascylinders voor brandbevorderende gassen, zoals zuurstof, worden gescheiden opgeslagen van gascylinders voor brandbare gassen.
m. De aansluiting van een zuurstofcylinder op een leidingsysteem is zodanig, dat geen andere gascylinders dan die bestemd voor zuurstof op deze leiding kunnen worden aangesloten.
n. Brandbare pakkingen en smeervet voor afsluiters bestemd voor gascylinders voor zuurstof worden niet gebruikt.
o. Leidingen en appendages zijn bestand tegen de gassen waarmee zij in aanraking komen.
p. Voor leidingen en appendages die met acetyleen in aanraking kunnen komen wordt geen koper gebruikt, bij gebruik van legeringen bevatten deze niet meer dan 63% koper.
q. Batterijen van gascylinders met brandbevorderende gassen, zoals zuurstof, worden niet in een ruimte opgesteld of opgeslagen met gascylinders van acetyleen of andere brandbare gassen.
r. Gascylinders met extreem toxische stoffen, zoals arsine en fosfine, worden in aparte ruimten opgeslagen.
s. Gascylinders met extreem toxische stoffen zijn uitgerust met twee onafhankelijke inblokafsluiters tijdens tussen-opslag en tijdens gebruik.
t. Gascylinders worden gekeurd volgens de voorschriften die gegeven zijn in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG) (Stcrt 29-11-1996, nr 235), Bijlage A, randnummers 2214 t/m 2217(beproeving toegelaten houders) en randnummer 2218 (beproevingsdruk vullingsgraad).

Beleidsregel 4.6 -6 Voorkomen van verstikking of bedwelming bij toepassing van kooldioxide
(Grondslag: Arbobesluit artikel 4.6, eerste en tweede lid)

Ten aanzien van de opslag of toepassing van kooldioxide worden de volgende voorzieningen adequaat geacht ter vermijding van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, danwel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
1. In betreedbare ruimten waar kooldioxide wordt opgeslagen of toegepast, waaronder begrepen arbeid aan of verwijderen van reservoirs, installaties of andere verpakkingen waarin zich kooldioxide bevindt, wordt het kooldioxidegehalte permanent gemeten met een vast opgestelde detector in de volgende situaties:
a. in ruimten kleiner dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan vier keer per uur bedraagt;
b. in ruimten groter dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan twee keer per uur bedraagt.
2. Indien ventilatie wordt toegepast vindt afzuiging dicht bij de bodem (op ca. 25 cm boven de bodem) plaats.
3. Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is wordt voordat de ruimte wordt betreden alsmede tijdens het verblijf in die ruimte het kooldioxidegehalte gemeten met een draagbare detector.
4. De detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van CE-markering en hebben
a. een vooralarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 30.000 mg/m3 (1,5 volumeprocent) bedraagt;
b. een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 55.000 mg/m3 (3,0 volumeprocent) bedraagt.
5. Bij overschrijding van een kooldioxideconcentratie van 55.000 mg/m3 worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten dan wel wordt de ruimte alleen betreden met gebruik van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen.
6. De goede werking van de detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle.
7. Deze beleidsregel is niet van toepassing op:
a. ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid kooldioxide minder dan 3,0 kg bedraagt en
b. kooldioxide in kleine draagbare brandblusapparaten tot 20 kg totale massa.

Disclaimer

Hoewel de informatie op deze website met zorg is samengesteld en de Stichting Arbo en Podiumkunsten de informatie steeds actueel tracht te houden, kunnen aan deze website geen rechten ontleend worden. de Stichting Arbo en Podiumkunsten aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van onvolledigheid of onjuistheid van het materiaal van deze website. Tevens is de Stichting Arbo en Podiumkunsten niet verantwoordelijk voor de inhoud van websites waarnaar wordt gelinkt.